1 oktober 2010

'Heb je er last van?'

Het was rustig in de wachtkamer. Een semi-kwaliteitskrant lag naast me op het tafeltje, waar verder enkele semi-interessante vrouwenbladen lagen. De minuscule televisie in het hoekje van de kamer liet zien hoe neushoornen in het wild leven. Meneer de tandarts houdt van National Geographic, denk ik. Of hij denkt dat zijn cliƫnten daarvan houden. Ik denk dat niet.

Net even voor negenen was het, maandagochtend. Mijn favoriete tijd en dag voor de halfjaarlijkse controle. Een echte aanrader, ook. Geen uitgelopen consulten voor je, waar je een kwartier op moet wachten, want je bent de eerste deze ochtend. En geen vermoeide, lusteloze man die verveeld naar het zeventigste gebit die dag kijkt, omdat jouw tanden de eerste van de week zijn die hij bewondert.


Want dat is ook een reden waarom ik de beste man altijd op de vroege maandagmorgen met een bezoekje verblijdt. Ik hoop elke keer weer dat hij in het weekend tot nieuwe inzichten is gekomen, dat hij fris en uitgeslapen is, en dat hij mijn tandheelkundige problemen op gaat lossen.

“Mijn tanden lijken niet meer zo wit als vroeger”, vertelde ik hem anderhalf jaar geleden. “Kan ik daar iets aan doen? Ik vind het niet zo mooi.” De tandarts keek me aan, ik zag iets van medelijden in zijn ogen. “Tja, dat is erfelijk, de kleur van je tanden. Maar als je er echt last van hebt kan ik je wel doorsturen naar een tandenbleeksalon.” Ik ben niet van plan later voor Prodent te gaan werken. Laat maar.

“Er zitten een paar vreemde barstjes in mijn voortand”, vertelde ik hem een jaar geleden. “Kan dat komen doordat mijn tanden tegen elkaar groeien?” De tandarts schudde zijn hoofd. “Nee, hoor. Maak je maar geen zorgen. Je tanden zijn uitgegroeid. Dat kan helemaal niet.” Ik haalde opgelucht adem en gleed van de stoel af.

“Mijn voortanden groeien over elkaar”, vertelde ik hem een halfjaar geleden. “Moet ik nu een beugel?” De tandarts keek me geruststellend aan. “Heb je er last van?” hoorde ik hem vragen. “Nee”, was mijn antwoord. “Mocht je het ooit vervelend gaan vinden, dan kan ik je altijd doorsturen naar een orthodontist”, zei hij. Ik mompelde nog ‘dankjewel’ en liep de kamer uit.

“Er is een stukje van mijn voortand verdwenen”, vertelde ik hem vorige week. “Zomaar. Ik keek in de spiegel en opeens zag ik dat het weg was.” De tandarts keek uitgebreid naar de plek waar twee weken geleden nog iets, en nu niets meer zat. “Heb je er last van? Is het scherp?” vroeg hij. Ik zei van niet. “Dan doen we er niets aan. Over tien jaar is dat wel weer bijgesleten”, zei hij met een grijns. Onthutst liep ik naar buiten.

Deze week kwamen twee vriendinnen klagend naar me toe omdat hun verstandskiezen getrokken waren. De een met een nog dikkere wang dan de ander. Ik denk dat mijn verstandskiezen nooit getrokken hoeven te worden.

“Heb je er last van?” vroeg de tandarts. “Ja, het doet best veel pijn”, zuchtte ik. “Ach, over tien jaar is dat wel weer over”, zei hij met een grijns.