21 december 2011

Huilen van herkenning

Ik ben het. Ik ben die twintiger met keuzestress, maar zonder doel. Die jongere die zich vormt naar de norm van buitenaf, die niet wil kiezen omdat je daarmee andere dingen uitsluit. Die maximaal gebruik wil maken van zijn vrijheid. Die overal succesvolle jonge mensen om zich heen ziet.


In de vrienden- en kennissenkring komen ze een voor een voorbij: ze schrijven boeken, brengen cd’s uit, zijn de baas van een bedrijf of tijdschrift. En het liefst doen ze dat voor hun eenentwintigste.

Ze maakten een documentaire over mij. De BV IK. Ik moest huilen van herkenning.

Mijn soort, de generatie die meer dan twintig benamingen heeft, is ontdekt. Nu moet ik mezelf nog ontdekken. Want ik ben jong en ik wil wat. Maar wat is wat?

3 december 2011

Slopen

Mijn vader is de badkamer aan het slopen. Het klinkt ongeveer zo: boinkboinkboink keboem bom bom BOINK twrrrrr twrrrrrrrrrr fwop fwop fwop bwam. De badkuip staat nu buiten. De tegelvloer ligt aan diggelen. De radiator is verdwenen.
 

17 november 2011

Rene Frozjee

Het meisje dat ik vanmiddag terloops passeerde moet uit België komen. Haar accent verraadde haar afkomst. “Weet je nog”, zei ze tegen de twee meisjes die naast haar liepen, “dat ik het met die groep over Rene Froger had?” Het duo knikte. De vraag klonk als de opmaat naar een goed verhaal. En dus besloot ik langzamer te gaan fietsen.
Bron: nl.wikipedia.org/wiki/Rene_Froger

Onopvallend, uiteraard. Ik bestudeerde de gevels van de huizen aan de Houtstraat. Posters achter de ramen van een studentenhuis riepen me op lid te worden van verschillende verenigingen en deel te nemen aan allerhande debatten. Kinderkopjes schudden me heen en weer op mijn kleurrijke maar krakkemikkige fiets.

Ter hoogte van het koffiehuis maakte ik een extra grote bocht, de drie meisjes in mijn kielzog. “Ik zei dus dat ik de muziek van Rene Froger niet kende”, lachte de Belgische. Het duo lachte mee. Ik stiekem ook. Frozjee, zo sprak het meisje de naam uit.

Over haar mening kwam ik niks te weten. Over de groep met wie ze de hoogstaande discussie over Rene voerde ook niet. Over haar gebrek aan kennis van Nederlandse zangers des te meer.

En eigenlijk kan ik haar ook niets verwijten. Het Leidse Belgisch biercafé heeft zijn screensaver niet voor niets ingesteld op Olievjee. En Timo, mijn klasgenoot in de brugklas, vertelde tijdens zijn boekbespreking niet zomaar dat hij een boek van Jacques Vriè had gelezen. Toen we hem uitlachten liep hij overigens boos de gang op – sorry Timo.  

Want Franse namen klinken elitair. Franse namen klinken wereldwijs. En bovendien: Rene Frozjee bekt gewoon lekker.

9 september 2011

De bibliotheek

Hij keek niet op toen ik het kantoor binnenliep, dat een halve eeuw oud oogde. Het stoffige tapijt paste goed bij de stoffige gordijnen, die op hun beurt weer matchten met het jasje van de man die nu langzaam zijn hoofd ophief.
Een paar vragende ogen keek me aan. Hij kreeg eenzelfde blik terug. “Hallo…”, begon ik. Nog steeds die vragende ogen, die zich verscholen achter een jaren zestig-montuur. “Ik ben op zoek naar een paar artikelen en die schijnen hier te liggen”, meldde ik. Hij keek even op zijn bureau en in het rond, en maar zei niets. Zijn vragende blik maakte plaats voor verwarring. Of misschien was het dat sinds mijn binnenkomst al geweest.

“O, eh, ja”, klonk het plotseling. Hij keek nog steeds wat om zich heen. Ik ook, in afwachting van een antwoord dat mij verder zou helpen in mijn zoektocht naar de huidige verblijfplaats van de benodigde artikelen. Links zag ik een kleine bibliotheek. Tien kasten waren het ongeveer, die door middel van een rij ramen en een houten deur gescheiden werden van het kantoor waar ik nu stond. Rechts was een ander kantoor. Voor mij zat de man met het jasje en de bril achter zijn bureau. Hopen papier hadden zich opgehoopt op de tafels die zijn werkplek afbakenden met de plek waar bezoekers zich dienden te melden.

Ik hield een papier omhoog. “Het gaat om drie artikelen. Van Edwards, Grootendorst en Zarefsky”, vertelde ik. Hij stond op; zijn rommelige, grijze haar danste op zijn hoofd door de plotselinge beweging. De man liep om de stapels en tafels heen en keek mee op mijn lijst. Zijn wenkbrauwen gingen omhoog, hij knikte langzaam.

“Die ken ik niet, eigenlijk. Waar is dat van? Een onbekend gezicht ook hier, de meeste mensen ken ik wel maar jou heb ik nog nooit gezien. Ja, ik heb hier een hoop artikelen en boeken hoor. Zie je, overal hier. Ik sorteer ze graag, dat is wat ik het liefste doe. Een beetje ordenen. Ben er nog niet helemaal aan toegekomen. Maar ik denk dat ze hier ergens moeten liggen, in zo’n map. Dat maken ze dan voor die vakken, hè, die docenten. Kijk: hier, en hier. Van welk vak is het? Aha, dan moet je denk ik daar zoeken, of nee, o, die map is weg. Ik zag net nog iemand ermee lopen. Maar, o – ik weet niet of ze ook nog ergens anders liggen. Hé, die artikelen komen uit een boek, dat ligt ook in de UB volgens mij. Heb je daar al gekeken? Nou, maar dat meisje zal vast zo terugzijn, ik was net even aan het praten met mijn collega toen ze die map meenam. Normaal spreken we dan af wanneer je het weer terugbrengt. Even kijken op de aftekenlijst… volgens mij heet ze Machteld, of nee: Suus. Ja, bekende gezichten hoor. Die meisjes studeren hier dan al een paar jaar. Zal ik haar even bellen anders? Of een mailtje sturen? Ik ken ze goed, ja. Als bibliotheekmedewerker zie je alles langskomen natuurlijk. Je kan ook straks nog even terugkomen. Ja, ik weet niet precies hoe laat Suus die artikelen terugbrengt, ze was net weggelopen met die artikelen toen ik uitgepraat was, met die collega dus… Misschien over een uur? Of drie kwartier? Ja, dat verschilt hoor. Soms zijn ze na vijf minuten weer terug. Maar drie kwartier, ja, dat gaat vast ook wel lukken. Over drie kwartier denk ik. Of langer, maar meestal korter hoor. Ongeveer.”

Ik knikte, keek hem door het hoornen montuur aan, antwoordde “Bedankt” en liep het kantoor uit.

7 september 2011

Mijn bachelor in 500 woorden

Het kostte me de helft van mijn basisschooljaren om haar te voltooien – ik ben er nog niet uit waar ik meer heb geleerd. Ze was interessant. Ze was suf. Ze was veelzijdig. In tegenstelling tot de basisschool, overigens. Een compilatie van de vier jaar die de wetenschap van taal me in haar macht hield.
Zomaar een feestje semantiek.

Een zeer beknopte compilatie, dat wel. Want van de start, drie jaar geleden, kan ik me geen sappige details meer herinneren. Een analyse aan de hand van mijn studieresultaten levert wellicht meer op: van gemiddeld een 7,1 in het eerste jaar vervolgde ik mijn talenpad naar een 6,9 voor de tweedejaars vakken tot een 8,1 voor het afrondende studiejaar. Conclusie: na twee jaar ging de nerdmodus aan.

Kwam het door de niet nader te omschrijven hoeveelheden drank en het omgekeerd evenredig aantal uren slaap na twee jaar studentschap, waar het nu toch maar eens afgelopen mee moest zijn? Kwam het door de minor? Kwam het door het vriendje?

Waarschijnlijk allemaal. Minder hard studeren leverde echter wel de mooiste momenten op. Want die 6,6 voor fonologie 1 heb ik echt niet op eigen kracht behaald, kan ik de nobele lezer melden. Evenals die 6 voor logica. Nee, behoedzaam op het antwoordformulier van mijn slimme buurman, maar meestal –vrouw, kijken, dat deed ik niet. Een lieve lach naar meneer de docent deed echter wonderen. Evenals het volledig falen van alle medestudenten, waardoor de norm wonderbaarlijk genoeg zó werd bijgesteld dat iedereen een voldoende kreeg.

Om nog maar te zwijgen over mentoraat en colloquium. Hallo gratis ECTS! Drie artikelen lezen en wat afstudeerpraatjes aanhoren had ik graag over voor die acht punten. Ik ben jullie de rest van mijn carrière dankbaar.

Maar toch, het was niet altijd rozengeur en maneschijn. Dat eeuwige gestotter tijdens articulatorische fonetiek was geen pretje, en nog minder genoot ik van mijn grootste vijand syntaxis. De steeds verder uitdunnende groep studiegenoten en het gebrek aan contact met hen werkte ook niet mee.

Maar toen was daar de minor journalistiek en nieuwe media. Ik genoot. Voor even. Want na tien maanden spatte mijn nooit getemde droom om journalist Jojanneke te worden uiteen. Ja, de problemen in de media zijn zo groot als Nick Davies omschreef. Nee, daar wil ik niet elke dag mee geconfronteerd worden. Ja, ik bespaar mezelf een leven als regionaal verslaggever.

Ook ontneem ik mij voortaan het plezier dat statistiek heet. Het waarschijnlijk zeer handige, maar door mij nooit begrepen programma SPSS heeft mij tranen over mijn wangen doen biggelen, de ene dag hoofd- en de andere dag weer rugpijn bezorgd. Het heeft me nachten wakker doen liggen en mij verplicht mijn wiskundige connecties weer eens aan te halen. Nooit meer. Nooit.

Altijd weer. Altijd. Taal blijft interessant: tijd voor een master Nederlands. Ik ga er weinig mee betekenen voor de maatschappij. Ik ga er al even weinig mee verdienen. En ik ga er waarschijnlijk niet eenvoudig een baan mee vinden. Dus tot volgend jaar, bij de aflevering 'Mijn werklozenbestaan in 500 woorden'.

8 juni 2011

To broadcast or not to broadcast

Hemelvaart. Behalve het feit dat bijna niemand tegenwoordig meer weet wat er op die dag gevierd dan wel herdacht dient te worden, weet de publieke omroep ook niet meer zo goed wat er op die dag uitgezonden moet worden.
 

22 april 2011

De geisha en de rapper

Hij wees op mijn hoofd. Zijn lippen bewogen. Ik haalde het dopje uit mijn rechteroor. Zijn lippen bewogen weer. Ik haalde het dopje uit mijn linkeroor. Toen hoorde ik het. “Waarvoor is dat?”
 

18 maart 2011

Dit gaat niet over de laatste aanwinst in mijn wijnkelder

Het zijn de nare momenten in het leven. Gênant misschien zelfs. Het ogenblik dat je gesprekspartner verveeld om zich heen kijkt terwijl de clou van het verhaal dat je zojuist vertelde je mond uitrolt. “Hè, wat zei je?” Toch jammer.

Over de gemiddelde hoeveelheid slechte verhalen die een mens in zijn leven vertelt, zal ik hier niet speculeren. Mijn lijstje teleurstellende bezigheden van deze week wil ik liever niet langer maken dan het al is.

Wel heb ik een testje gedaan om te controleren of mijn verbale vaardigheden ermee door kunnen. En om te checken of vrienden en familie bij het aanhoren van mijn relaas een sterke drang tot wegrennen moeten onderdrukken, of oprecht graag luisteren naar (het gebrek aan) voortgang van mijn studie.

De uitslag bleek dubieus. Reacties als ‘Goh!’, ‘Echt?’ en ‘Het is me toch wat’ blijven me meestal bespaard, met uitzondering van oma W., die deze termen met enige regelmaat in de mond nam. Meestal aangevuld met ‘Ga weg…’, overigens. Nu oma het koninkrijk der hemelen heeft betreden, hoor ik bovenstaande woorden opmerkelijk genoeg veel minder vaak.

Score: 1 uit 1.

Onderbroken word ik redelijk vaak. De test ziet dat als iets positiefs. Ik niet. Ik heb er een hekel aan. Als ik praat, is de ander stil. Als de ander praat, ben ik stil. Maargoed, wel een punt erbij.

Score: 2 uit 2.

Oei. Hier volgt een nare. De toehoorder moet vragen om verduidelijking, het is een teken dat hij nog bij de les is. Dit gebeurt me slechts bij mijn ouders, die heel goede vriendin, de geïnteresseerde tante.

Score: 2,5 uit 3.

De verdeling van de spreektijd is ook een heikel puntje. Paps en mams laten me altijd fijn mijn verhaal vertellen, ook als dit drie kwartier duurt en ik daarna niet naar hun anekdotes luister. Ach ja, laat ik maar volhouden dat de onderwerpen die ik er dan ingooi ont-zet-tend interessant zijn. Bij vrienden weet ik wel beter.

Score: 3 uit 4.

Weer zo’n nare constatering: de plotselinge verandering van onderwerp. Als ik het gesprek weer eens op schaak- of taalwetenschapnerds heb gebracht, begint de toehoorder vaak over iets anders. Gek, want het zijn toch leuke onderwerpen, zou je denken. Helaas. ‘U heeft uw gehoor blijkbaar niet geboeid’, legt de test mij uit.

Score: 3 uit 5.

Maar de score loopt weer op bij punt 6: kijken degenen waarmee u spreekt u aan? Natuurlijk doen ze dat. En als dat dreigt te veranderen trek ik een gekke bek om iedereen weer bij de les te krijgen. Zo doe je dat. Correctie: zo doe ik dat.

Score: 4 uit 6.

Natuurlijk. De lichaamshouding moest nog voorbijkomen. Nee, mensen hangen er niet bij alsof ze twee dagen niet hebben geslapen als ik mijn verhaal vertel. Enige uitzondering: die keer dat ik namens de universiteit voorlichting gaf op een niet nader te noemen middelbare school in Lisse. De scholieren waren netjes stil. Ze stelden geen vragen. De velletjes voor hun neus kliederden ze vol met doodles. Daarna heb ik nooit meer voorlichting gegeven.

Score: 5 uit 7.

De simpele-vragen-regel: ‘Simpele vragen stel je voor je fatsoen, ingewikkelde omdat je iets wilt weten.’ Helaas verschilt het per tijdstip en gesprekspartner wat voor vragen er worden gesteld en wat voor vragen ik zelf stel. Zaterdagavond, half twaalf: “Hoe is het eigenlijk met die kerel afgelopen waarmee je vorige week naar huis ging?” Maandagochtend, half elf: “Hoe denk jij dat we het beste de formanten van vrouwenspraak kunnen analyseren?” Tja.

Score: 5,5 uit 8.

En dat is een nette 6.9, omgerekend naar een tienpuntsschaal. Ik ben tevreden. Maar voor de zekerheid zal ik nooit meer praten over een droom, de laatste veranderingen in het slaapgedrag van mijn jongste kind, de wijze waarop ik naar de plaats van handeling ben gekomen, die keer dat ik heerlijk uit eten ben geweest, de jongste aanwinsten in mijn wijnkelder, mijn laatste golfwedstrijd, en het verhaal van een film of toneelstuk, in het bijzonder de grappige stukjes. Schijnt ook niet zo handig te zijn. Vermijd dus ook de zin: 'Nadat ik laatst heerlijk uit eten was geweest bij die nieuwe pizzeria, droomde ik dat mijn kind zo slecht sliep, dus huppelde ik naar de wijnkelder om mijn nieuwe Beaujolais te pakken, waarna ik dacht aan die grappige scène uit Entourage waarin ze aan het golfen zijn.'

Ik garandeer u een 8 uit 8-score.

4 februari 2011

Kostenpost

Kaartjes sturen is een mooi fenomeen. Je kunt er mensen op een eenvoudige manier blij mee maken, zeker in deze tijd van e-mail, ping, WhatsApp, sms en meer van dat soort veel te moderne communicatiemiddelen.

Bovendien bestaan er mensen die ook blij worden van het versturen van zo’n stukje papier. Helaas behoor ik tot die categorie. Helaas, want bij frequente uitoefening is het een dure hobby. Fabrikanten zijn van mening dat ze gerust drie euro kunnen vragen voor een bedrukt stuk papier met envelop. TNT is van mening dat het gerust 46 cent kan vragen voor de bezorging van de papieren boodschap.

Toch vraag ik me af waar die 46 cent nou naartoe gaat. Want er zijn een paar dingen aan de postbezorging in Nederland die ik niet begrijp.

Denkend aan een willekeurig uitzendbureau in een al even willekeurige stad zie ik de naast elkaar geplakte A4’tjes al hangen: ‘Postbezorgers gezocht’. En dat in tijden waarin er 11.000 ontslagen vallen bij TNT. Ja, als je zoveel mensen ontslaat snap ik wel dat je vervolgens weer nieuwe werknemers zoekt.

Toch wordt mijn post nog steeds (of: weer) netjes bezorgd. Heel netjes. Drie-keer-per-dag-netjes. Gisteren haalde ik om twaalf uur de post uit mijn brievenbus. Om drie uur ging ik naar college en keek ik opnieuw even in de bus. Ik verwachtte een pakketje en onder het motto ‘je weet maar nooit’ lichtte ik het klepje van de brievenbus nogmaals op. Jawel: er lag een nieuwe lading post in, inclusief pakketje. Ik liet het liggen en zou het na college mee naar binnen nemen.

Half zes: na twee uur zwoegen tijdens mijn eerste, laatste en enige college van de week kwam ik thuis. Bij het openen van de brievenbus zag ik mijn pakketje niet meer liggen. Het was bedolven onder een nieuwe lading post.

Lief kabinet, ik snap dat privatisering voor marktwerking zorgt. Maar drie mannetjes die allemaal langs mijn huis moeten lopen om allemaal een andere brief in mijn brievenbus te stoppen, dat kan toch nooit de bedoeling zijn?

Geef mij maar gewoon die oude, vertrouwde postbode die iedereen kent. Die zijn werk al dertig jaar doet en met iedereen een praatje maakt. Mijn postbezorgers zijn gemiddeld jonger dan ik ben en hebben standaard oordoppen in hun horen. En denken dat ze uitgeprinte e-mails bezorgen van kantoren waar het internet plat ligt.

Ach ja. Met die 46 cent sponsor ik ze graag.

29 januari 2011

Waarom Donald Duck eigenlijk hetzelfde is als Albert Heijn

Het moet zo’n tien jaar geleden zijn dat ik voor het laatst een Donald Duck open heb geslagen. Een verfrommeld blaadje dat op zijn beurt waarschijnlijk al tien jaar oud was. En toch weet ik nog wat erin stond, behalve een onovertroffen verhaal over Donald en kornuiten.

Op bladzijde één stond een tekening. Het was een rubriek, waar de redactie wekelijks tientallen inzendingen voor moet hebben gekregen. ‘Teken je favoriete Donald Duck-figuur’ was de opdracht, waarna Sam uit Slochteren en Lisa uit Lommel hun tekendoos uit de kast haalden en met hun tong een stukje uit hun mond een uur geconcentreerd begonnen te kleuren.

Ook was er de rubriek waarvoor je een vreemd woord kon insturen. Een woord dat niet echt bestond, maar dat je thuis of met je vriendjes vaak gebruikte. Toen ik die rubriek las, kwam ik tot een inzicht. ‘Karnemelkmetwatterin’ was geen echt bestaand woord. Het was verzonnen. Door de vader des huizes. Door papa.

Ik zou het woord gaan insturen. En er een mooi verhaal bij vertellen. “Ik drink thuis vaak karnemelkmetwatterin. Dat is zelfgemaakte Yoghi. We maken het door wat in de karnemelk te doen: limonadesiroop.”

Tot die dag, zo’n tien jaar geleden, had ik altijd gedacht dat het één woord was, karnemelkmetwatterin. Of hooguit drie. Karnemelk-met-watterin. Het was een pijnlijk moment toen ik er op mijn elfde achterkwam dat Van Dale het daar niet mee eens was.

In de jaren daarna volgden meer pijnlijke momenten. Klasgenootjes bleken geen vader te hebben die kippen slacht. En welbekende familietradities bleken niet door de rest van Nederland gebezigd te worden.

Het gebeurde op mijn verjaardag, half juni. Het was mooi weer en in een burgerlijk kringetje zaten moeder, buurvrouw en tante met bijbehorende echtgenoten in de tuin. Ik zat ertussen. Binnen werd de volumeknop naar rechts gedraaid. De keukenramen werden opengezet. En de muziek schalde naar buiten.

Marsmuziek, om precies te zijn. Marsmuziek die bij het derde of vierde liedje een paar keer overslaat. “Opa heeft het bandje een keer laten vallen”, is de welbekende uitleg. Marsmuziek die op elke verjaardag wordt gedraaid. Marsmuziek die voor vreemde gezichten zorgde toen op diezelfde verjaardag vriendinnetjes hun opwachting maakten. En marsmuziek die onder de nieuwste reclame van Albert Heijn zit.

Vanmorgen kwam ik weer tot een inzicht. ‘Mijn’ marsmuziek is ook bekend bij de rest van Nederland. En niet als verjaardagsmuziek. Maar als Koning Voetbal. En dus werd de mars door meneer Heijn gebruikt om de voetbalplaatjes mee te promoten. Logisch.

Mijn wereld is weer een stukje groter geworden. De verjaardagsmuziek is de verjaardagsmuziek niet meer. En mijn verjaardag zal nooit meer hetzelfde zijn.