27 oktober 2013

Wie is hier nou de slijter?

"Ik wil graag een fles amaretto." Achter de toonbank van de supermarktslijterij zie ik een niet-begrijpende blik. "Eh, is dat een rum? Likeur? Whiskey?"

16 oktober 2013

De jongen zonder schoenen

Leonie zat in de trein, die zondagochtend. Niet ver bij mij vandaan, want ik kon haar goed verstaan. Haar haar was strak achterover gekamd, haar trainingsbroek was ruim en viel over haar gympen. Naast haar zat een jongen met een pet en zonder schoenen. Tegenover haar zat er nog een. Hij had wel schoenen aan. Blauwe Adidasjes.

25 augustus 2013

Hemel, hel en hakken

Het was een bijzonder moment, die dag in 2009 dat ik mijn eerste paar hakken kocht. Niet te hoog, en met bandje over de voet. Want hé, beginnen doe je bij het begin. De stappers lieten mijn voeten kennismaken met de podologische hel, maar op het gala waar ik ze voor kocht bleek gelukkig dat die pijn omgekeerd evenredig afnam met de geconsumeerde hoeveelheid alcoholische drankjes.

De dag na dit studentenfeest was de toestand van mijn onderstel dusdanig verslechterd dat de hakken zorgvuldig in een kast werden opgeborgen. Terwijl ik op mijn Vans naar huis slenterde zwoor ik eeuwige trouw aan de Sneakergod.

Die spirituele en monogame band hield ruim drieënhalf jaar stand. Want zoals dat vaak gaat met relaties: langzaam maar zeker dooft het vuur. De sneakersleur introduceerde zich, de verveling door platte alledaagsheid. En zo kwam er die dag, eind vorig jaar, dat de peeptoeduivel bezit van mij nam. Hij fluisterde dingen in mijn oor als: “Je gaat afstuderen, Jojanneke. Wat is een afstudeerborrel nu zonder hooggehakt middelpunt?” en “Stiekem wil jij dit ook. Dat weten we allebei.”


De wrede kwelling van drieënhalf jaar eerder leek vergeten. De peeptoes werden aangeschaft. De feestavond was onvergetelijk. De pijn meldde zich de volgende ochtend absent. Ik was om.

De ware vrouw in mij, die zich al zo’n 23 jaar had verstopt, kwam naar boven. Vanaf nu was het tijd voor nog meer vrouwelijks. De inschrijving voor de salsales was dus zo gepiept. Het lesprogramma werd aangevuld met een heuse cursus ladystyling. Vanaf nu zou ik louter sierlijk en gracieus bewegend door het leven gaan.

Op een obscuur industrieterrein kocht ik een speciaal paar kekke salsaschoenen. De combinatie van de bronskleurige stof met de goudkleurige hak stond in mijn ogen garant voor een reeds geslaagd salsa-avontuur. De werkelijkheid bleek weerbarstiger.

Mannen zonder maatgevoel sleepten mij op indrukwekkende wijze door een zaal, terwijl mijn lichaam in poses werd geplaatst die weinig natuurlijk aanvoelden. Andere mannen stelden mij fijnzinnig op de hoogte van hun diner, waarin knoflook een centrale rol moet hebben gespeeld. Dan waren er ook nog de heren die overtuigd waren van het effect dat hun oergeur op vrouwen heeft. Maar ik zette door. De vrouwelijkheid zou overwinnen.

Mijn hoop was gevestigd op ladystyling, een speciale lessenreeks waar geen man aan te pas komt. Tot voor kort deed deze term mij denken aan een vreemd soort solodans, waarbij vrouwen een mix van line dancing en salsa in de praktijk brengen. De eerste les maakte mij twee dingen duidelijk. 1: Die gedachte was onjuist. 2: De gevestigde hoop was onterecht.

Op confronterende wijze werd ik mij bewust van mijn eigen houterigheid. Zonder spiegel dacht ik de blanke tegenhanger van de gekleurde dansjuf te zijn. Met spiegel zag ik hoe mijn armbewegingen zeer natuurgetrouw een epileptische aanval nabootsten. Hoe het vluchtige uitsteken van mijn been leek op een tackle op het voetbalveld. Hoe ik bij elke draai over mijn eigen voeten struikelde.

Na een uur volledig gestyled te zijn plofte ik neer op een bank. De hakken gingen uit. Nu staan ze alweer twee maanden in een hoekje te wachten op een salsa-uitdaging. Maar ik ben genoeg uitgedaagd. De vrouwelijkheid kan wachten. Ik bewandel mijn levenspad op sneakers.

4 augustus 2013

Verstopt aan de Costa

We zaten met z’n tweeën op een Spaanse stoep. Het was kwart over elf in de avond en nog immer warm. Voor ons stonden de twee koffers. Achter ons bevond zich het plaats delict.

Canovas, stond er op de muur. Het was het makelaarskantoor waar we de sleutel van ons vakantieverblijf poogden op te halen, dat volgens Google Maps dan weer een kilometer verderop lag. Twee uur eerder landden we op de luchthaven van Málaga. Nu deed er niemand open bij het pand aan de Calle Rodríguez Acosta.

Onder de sterrenhemel van de high brow Costa del Sol dacht ik daarom nu aan slapen onder een palmboom, met één arm om mijn koffer en één om mijn rugzak. Rampscenario twee: aanbellen bij de Parador aan de overkant, met de vraag of er nog een kamer vrij was. Ergens voelde ik me als die maagdelijke vrouw uit een bijbels verhaal. Duizenden kilometers afgelegd, verlangend naar een fijn verend bed, maar nergens in de wijde omgeving een slaapplek te vinden. Er was slechts één groot verschil. Wij hadden een mobiele telefoon tot onze beschikking.

De vriendin belde het nummer dat op de wand achter ons was te lezen. Een ritmisch gepiep kwam uit de speaker. In gesprek. Het tweede telefoonnummer liet een nog minder succesvol geluid horen. Ik zuchtte onhoorbaar.

Het werd tijd voor grover geschut: het noodnummer in Nederland. “Hallo”, begon de vriendin. “Wij zitten hier in Nerja, Spanje, voor de dichte deur van het pand waar wij de sleutel van ons appartement op moeten halen.” Vol spanning keek ik naar het gezicht van mijn reisgenoot, die de erbarmelijke situatie gedetailleerd uit de doeken deed. Een half uur geleden was het nog haar triomfantelijke blik die ik gadesloeg (“Dat was echt een héél soepele reis!”), nu was het ergernis troef.

Ze hing op. “Jan-Willem gaat het uitzoeken.” Jan-Willem had nachtdienst bij de middelgrote touroperator waar wij onze reis hadden geboekt. Nu moest hij de semi-voorspelbare hollywoodfilm die hij aan het begin van zijn shift had aangezet pauzeren voor twee zeurende jonge vrouwen die tweeduizend kilometer verderop verdomme geen sleutel konden vinden. Hij zuchtte luid, vermoed ik.

Ik ijsbeerde een minuut over het stukje Spaanse stoep en ging zitten. Al wachtend inspecteerden we de verbrande toeristen die in niemendalletjes langs paradeerden. Zo zaten we daar een half uur met onze ziel onder ons arm, tot een weinig inspirerende beltoon ons deed opschrikken uit onze gedachten.

Het was Jan-Willem: hij kon niemand te pakken krijgen, maar hij bleef het proberen. De vriendin reageerde enigszins geïrriteerd. “Wij zitten hier ondertussen een beetje wortel te schieten, dus ik hoop dat je er wat vaart achter kan zetten.”

Daar had ik nog nooit van gehoord. Ik dacht aan konijnen die hun wortels met katapulten wegschieten, uit verveling. Originele beeldspraak weet die reisgenoot te verzinnen, zo rond middernacht, in een nachtelijke Spaanse badplaats, mijmerde ik.

Het wachten duurde voort. Ik keek door de ruit van het vastgoedbedrijf. De op A4’tjes geëtaleerde zwembaden en villa’s leken allemaal op elkaar, net zoals de Britten, Fransozen en Nederlanders die voorbij liepen. Spanjaarden kwamen hier niet.

Plots ging de telefoon weer over. Het was onze Jan-Willem. De sleutel zat in een kluisje dat op de muur van ons appartement bevestigd was. Om dat te openen hadden we een viercijferige code nodig, die hij net voor ons had opgevraagd. Ik drukte mijn reisgenoot een stuk papier onder haar neus. Er werden vier nummers op gekalkt.

We pakten onze koffers, sloften naar het appartement. Om half 1 rolde de sleutel in onze hand. Het enige wat miste was Art Rooijakkers, die ons feliciteerde met het succesvol voltooien van deze eerste opdracht voor Wie is de Mol.

22 juni 2013

Walk of shame

Het laatste stuk van het perron is het gemakkelijkst. Eenmaal voorbij het overdekte wachthokje kan je gaan zigzaggen, achter de mensen langs. Dat is de plek waar ik begin met kijken. Waar gezien worden omslaat in zien. 
 

30 april 2013

Mr. Lamine of het klein pamflet

Het is altijd goed uw toekomst te weten, lees ik op het briefje. En dan: geen leven zonder problemen, geen probleem zonder oplossing.

Het klinkt als een te vaak gebruikte oneliner van een coachingsbureau. Mijn handen spannen zich al samen om het papiertje te verfrommelen, maar dan valt mijn oog op de onderste zin: a.u.b. niet op de grond gooien.

Goed dan. Omdat het verzoek zo beleefd geformuleerd is. Ik klap de brievenbus dicht waar ik dit blaadje zojuist in vond en geef het pamflet een tweede kans.


Hij heet Mr. Lamine. Hij is professioneel maraboe en helderziende medium. Op dit punt zou ik normaal gesproken nogmaals afhaken. De combinatie van een onbekende term, een misplaatste buigings-e en het woord helderziend in één zin is te veel. Maar vandaag is een speciale dag. Ik zet door. Het is tijd voor een heldere ontleding van Mr. Lamines boodschap.

Google zegt dat de maraboe een Afrikaanse ooievaar is. Een vreemdsoortige vogel met een lange snavel, ook wel Leptoptilos crumeniferus genoemd. Mister Maraboe, daarentegen, is een personage uit De Fabeltjeskrant. Ik stel me Mr. Lamine nu voor als een donkergekleurde man met een heel grote neus en heel lange benen. Die in elk vrij moment een aanleiding ziet om de openingstune van De Fabeltjeskrant te neuriën.

Dat had Mr. Lamine vast niet voor ogen met het uitdelen van dit briefje. Gelukkig heeft hij wel ‘voor al uw moelijke problemen een oplossing.’ Dat is fijn, ondanks de spelfout. Het medium noemt treffende voorbeelden: voodoo ziekte (?), werk terugkeer van uw geliefde (?), geestenziekte (niet te verwarren met geestesziekte – of toch wel), en alle andere problemen.

Dat is nogal wat, beste heer Lamine. En dan beloof je ook nog resultaat binnen één week? Ik kom langs.

Voor mijn bezoekplannen is het handig dat de professionele maraboe zijn bezoekadres op het blaadje heeft gezet. Ook daar zien we zijn Afrikaanse roots in terug. In Nederland kennen we adressen van het type straatnaam-huisnummer-postcode-plaatsnaam. Mr. Lamine is wat praktischer ingesteld. Geen straatnaam en huisnummer, en al helemaal geen plaatsnaam. Gewoon bij Centraal Station tram 21 of 23 richting Marconiplein pakken en uitstappen bij de halte Mathenesserplein.

En zie daar nou maar geen probleem in. Want er is geen probleem zonder oplossing. 

4 februari 2013

De schelp van Babberich

Na elf uur in de grijze auto leken de laatste minuten voor de Nederlandse grens opeens langer te duren dan al die uren bij elkaar. Het had iets te maken met het cirkelvormige getal dat ons vanaf het dashboard aanstaarde. Nul, las ik.

Het was het aantal kilometers dat we nog konden rijden op de laatste druppels benzine. De bestuurder reed rustig verder. Een kilometer. En nog een. De boordcomputer kende geen negatieve getallen. Maar er was ook nergens een roodgele schelp of een groengele zon aan de horizon te ontdekken.

Negen uur daarvoor was het probleem nog van een heel andere aard geweest. Ergens tussen Oostenrijk en Duitsland zaten er liters benzine in ons voertuig, maar was het getal op de snelheidsmeter veranderd in datzelfde eenzame, cirkelvormige getal. We stonden zo stil als een levend standbeeld. Wat wel bewoog waren de drie brandweerwagens, twee ambulances en politieauto’s die ons rechts voorbij schoten.

Daarna hoorden we een uur lang niets meer. Alleen het geluid van boybandhitjes, een af en toe terugkerende diepe zucht en het ritselen van de snoepzak vergezelde ons.

We liepen over de snelweg, evenals de buren voor, naast en achter ons. De vrachtwagenchauffeur stond zijn voertuig schoon te maken. De Duitsers deden iets dat op een dansje leek. De Belgen belden breed gebarend met het thuisfront. Wij tuurden in de verte.

Nu deden we dat weer. Op zoek naar een verkeersbord met daarop een afbeelding die nog het meest lijkt op een telefoon aan een draadje.

Zo’n twintig kilometer eerder had ik de bui al zien hangen. “Zullen we anders voor de grens toch nog even een liter benzine erin gooien?” De repliek hield in dat ik dat beter dertig kilometer eerder had kunnen zeggen. Daar waren we het laatste tankstation voor de grens voorbij gereden. Omdat tanken in Nederland nou eenmaal gratis was, met dat pasje.

We drukten het groene knopje in. Extra zuinig rijden, betekende het. De energie die het kostte om die stand te activeren was waarschijnlijk meer dan het rendement dat het opleverde. Er verdween een hand voor mijn gezicht.

De bestuurder reed door. Ik vroeg of de auto-eigenaar lid was van de ANWB. Hij antwoordde negatief. Mijn andere hand verdween voor mijn gezicht.

Ik wachtte op het hortend en stotend tot stilstand komen van de auto. Maar hij gleed verder over het asfalt. Nul is het nieuwe een, zo bleek. En dus dook daar de mooiste schelp op die ik ooit zag. Geel met rood, helder verlicht. Begin februari, maar ik voelde me als een herder in december. Geen ster van Bethlehem, maar de schelp van Babberich.

3 januari 2013

Nederland wil je

Het was kerstavond 2012, ik weet dat nog zo goed, de kerk zat stampensvol. En moeder zei dat ik zowat de jongste in de kerk was en als ik rustig luisterde dat ik dan een hostie kreeg.

Daar dacht ik aan terug, deze oudejaarsdag. En ik dacht aan meneer pastoor. Of aan meneer pastoraal werker, om precies te zijn – om het lichaam van Christus te fabriceren had 'ie vorige week iemand anders meegenomen, die daar wel bevoegd voor was.

Zij leidden de mis, ik luisterde ernaar. Dat was niet zo moeilijk. In een harde houten kerkbank is het onmogelijk je gedachten af te laten glijden naar onkuise, zondige dwaalsporen. Opletten, dat zul je. En je schuld belijden. Op je knietjes, mea culpa. Amen.

Bron: http://benschop.wordpress.com
Omdat de houten bank op z’n zachtst gezegd minder prettig zat besloot ik dat de schuldbelijdenis ook prima zittend op de billen uitgesproken kon worden. Geamuseerd keek ik rond. De mensen en de kerk waren mooi aangekleed.

Ik keek naar de acoliet en vroeg me af of ‘ie het net zo naar z’n zin had. Zijn gezichtsuitdrukking hield het midden tussen emotieloos en chagrijnig. Ondertussen ving ik wat dingen op over lichtgevoeligheid, sluitertijden, afzondering en een stille nacht. Prima preek. Niet te kort, niet te lang, maar wel wat algemeen.

Maar wat wil je ook, als pastoraal werker, priester, pastoor, dominee, of hoe we de persoon in kwestie verder willen noemen. Sta je daar voor je altaar, voor een eenmalig afgeladen kerk. Wat voel je dan? Teleurstelling? Onmacht? Verdriet? Opluchting – dat ze tenminste nog eens per jaar de kerk platlopen?

Met die gevoelens, en voor een divers, misschien wel van zijn geloof gevallen publiek moet je dan een preek houden die ertoe doet. Die zeshonderd mensen tot inkeer moet brengen. Die de mensen thuis nog eens doet overpeinzen: ‘Meneer pastoor had me daar toch een goed verhaal! Volgende week ga ik fijn terug, iets aan mijn geloof doen. En het is nog gratis ook!’

Maar wat doe je als pastoor op kerstavond met de kerkgangers die elke week komen? Die je ook tevreden moet houden? En die je laf vinden als je een populistische preek houdt voor de 90% die daar de overige 364 dagen op teert?

Toch koos meneer pastoraal werker voor een algemene preek voor een divers publiek. Vlak na de dienst zette hij zijn overredingskracht nog eenmaal in. Bij de uitgang schudde hij zijn parochie de hand. “En nu volhouden, hè!”

Ik moest glimlachen. Ik weet dat ze het niet volhouden. Maar ach, wie niet hoopt is nergens. Dat dacht ook meneer de diskjockey.

Het was oudejaarsdag, 2012. Ik weet dat nog zo goed, de Top 2000 die stond aan. En de dj zei dat Radio 2 ook na middernacht nog leuk was en als ik lief ging luisteren dat hij dan wat salarisverhoging kreeg.

Of nee, dat dacht hij. Maar ik zag de parallel. De kerk en Radio 2 leunen op de kersttijd. De mooiste tijd van het jaar – voor even gewild door heel Nederland.