Het was het aantal kilometers dat we nog konden rijden op
de laatste druppels benzine. De bestuurder reed rustig verder. Een
kilometer. En nog een. De boordcomputer kende geen negatieve getallen. Maar er was ook nergens een roodgele
schelp of een groengele
zon aan de horizon te ontdekken.
Negen uur daarvoor was het probleem nog van een heel andere
aard geweest. Ergens tussen Oostenrijk en Duitsland zaten er liters benzine in ons
voertuig, maar was het getal op de snelheidsmeter veranderd in datzelfde
eenzame, cirkelvormige getal. We stonden zo stil als een levend standbeeld. Wat
wel bewoog waren de drie brandweerwagens, twee ambulances en politieauto’s die
ons rechts voorbij schoten.
Daarna hoorden we een uur lang niets meer. Alleen het geluid
van boybandhitjes, een
af en toe terugkerende diepe zucht en het ritselen van de snoepzak vergezelde
ons.
We liepen over de snelweg, evenals de buren voor, naast en
achter ons. De vrachtwagenchauffeur stond zijn voertuig schoon te maken. De
Duitsers deden iets dat op een dansje leek. De Belgen belden breed gebarend met
het thuisfront. Wij tuurden in de verte.
Nu deden we dat weer. Op zoek naar een verkeersbord met
daarop een afbeelding die nog het meest lijkt op een telefoon aan een draadje.
Zo’n twintig kilometer eerder had ik de bui al zien hangen.
“Zullen we anders voor de grens toch nog even een liter benzine erin gooien?”
De repliek hield in dat ik dat beter dertig kilometer eerder had kunnen zeggen.
Daar waren we het laatste tankstation voor de grens voorbij gereden. Omdat
tanken in Nederland nou eenmaal gratis was, met dat pasje.
We drukten het groene knopje in. Extra zuinig rijden,
betekende het. De energie die het kostte om die stand te activeren was
waarschijnlijk meer dan het rendement dat het opleverde. Er verdween een hand
voor mijn gezicht.
De bestuurder reed door. Ik vroeg of de auto-eigenaar lid
was van de ANWB. Hij antwoordde negatief. Mijn andere hand verdween voor mijn
gezicht.
Ik wachtte op het hortend en stotend tot stilstand komen van
de auto. Maar hij gleed verder over het asfalt. Nul is het nieuwe een, zo bleek.
En dus dook daar de mooiste schelp op die ik ooit zag. Geel met rood, helder
verlicht. Begin februari, maar ik voelde me als een herder in december. Geen
ster van Bethlehem, maar de schelp van Babberich.