Het laatste stuk van het perron is het gemakkelijkst.
Eenmaal voorbij het overdekte wachthokje kan je gaan zigzaggen, achter de
mensen langs. Dat is de plek waar ik begin met kijken. Waar gezien worden
omslaat in zien.
Voor je daar bent moet je eerst langs de priemende ogen
van tientallen treinreizigers. Ze staren
me aan, zonder uitzondering. Ongemakkelijk loop ik verder. Ik controleer subtiel
of mijn gulp wel dicht zit. Of is mijn jas aan de achterkant omhoog gekropen, en zie je er
nu een vreemde flap van mijn colbertje onderuit komen? Ik kan niets ontdekken.
En toch levert elke meter me drie starende blikken op. Elke
dag opnieuw. Ik kijk naar de tegels die onder me voorbij glijden. Nog maar
honderd meter, dan ben ik aan het einde van het perron. Maar de meters zijn lang, en de inspectie is grondig.
Ik pak mijn iPod. Alleen om mezelf een houding te geven. Net te doen alsof ik het helemaal niet doorheb, hoor, dat jullie allemaal naar me kijken. Ik ben namelijk een heel zelfverzekerde jonge vrouw die vandaag naar haar werk gaat, net als gisteren, en de dag daarvoor. Ik loop gewoon naar het einde van het perron, ik schenk geen aandacht aan jullie, ik loop hier alleen met mijn gedachten.
Dat het loodzware meters zijn, dat zien jullie vast niet. Met een hoofd waar de
concentratie vanaf spat, omdat ik al mijn energie steek in het ontwarren van
mijn oordopjes, lijk ik namelijk heel normaal.
Stiekem weet ik niet wat ik moet doen. Mijn gedachten zijn hoofdletters
en uitroeptekens. HELP! WAT WILLEN JULLIE! WAAROM STAREN JULLIE! ER ZIT GEEN SPINAZIE TUSSEN MIJN TANDEN! KAP MET KIJKEN!
De gedachten vliegen voorbij en dan zucht ik, onopgemerkt. Het
laatste hokje ligt achter me. Nu is het mijn beurt. Het dagelijkse
schouwspektakel kan beginnen.
Daar staat de man met de bruine gespschoenen en de zwarte
leren aktetas klaar. De vrouw met het korte, bijna zwarte haar, immer
hooggehakt. Zo meteen haalt ze haar
bakje yoghurt met muesli tevoorschijn, dat ze elke ochtend bedachtzaam weg lepelt.
En daar, de vrouw die altijd zwaait. Elke ochtend wuift ze over
de struiken, in het ogenschijnlijk luchtledige. En elke dag volg ik haar blik,
die uitkomt bij de ramen van een doorzonwoning. Daarachter zie je twee blije
kinderhoofden. De kinderen zwaaien terug alsof hun leven ervan afhangt.
Dan komt de langharige jongen aanlopen. Zijn haar heeft hij vandaag netjes samengebonden in een volle staart. De veters zijn losjes door zijn
zwarte schoenen geregen, zijn donkere broek komt tot net over zijn knie. Het
T-shirt is net zo duister als de bandnaam die erop staat. Hij speelt vast basgitaar
in een band die Dark Demon heet, fantaseer ik, of Immortal Force.
De rails trillen. Ik schrik op uit mijn gedachten. Het hoge,
fragiele geluid is de wekker van de treinreiziger. De hoofden draaien
gelijktijdig in de richting van het gele gevaarte in de verte. Ook de trein
moet eraan geloven: de starende ogen, de visuele inspectie. Elke dag een walk of shame.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten