3 december 2011

Slopen

Mijn vader is de badkamer aan het slopen. Het klinkt ongeveer zo: boinkboinkboink keboem bom bom BOINK twrrrrr twrrrrrrrrrr fwop fwop fwop bwam. De badkuip staat nu buiten. De tegelvloer ligt aan diggelen. De radiator is verdwenen.
 
Mijn vader behoort tot dat deel van de samenleving dat handig is. Van die mensen die op zaterdagochtend om tien over acht door de bouwmarkt lopen. Die daar met immense stapels hout uit wandelen, en aan het eind van de middag een tuinhuisje in elkaar hebben geklust. Dat soort mensen.

Het bijzondere van deze mensen is dat ze er plezier aan beleven. Met een enorm gevoel van voldoening wordt er aan het einde van de dag een pilsje opengetrokken. Schoenen uit, plof, op de luie stoel. En dan een beetje napraten over het karwei en de kwaliteit van het bouwsel.

Het lijkt me heerlijk. Dingen maken, na een dag hard werken zien waar je het nou allemaal voor hebt gedaan. Helaas is mij dit gevoel niet gegund.

Ik behoor tot het andere deel van de samenleving. Ik ben geboren als onhandig persoon. Voorbeeld: mijn relatie met mobiele telefoons. In 2010 sloopte ik er drie. Een viel er op de grond. Kapot. Een reageerde niet meer bij het indrukken van welk knopje dan ook. Kapot. Van een sneuvelde in één nacht tijd de batterij – en echt, terwijl dat gebeurde was ik geen geniaal feestje aan het vieren, maar lag ik netjes in bed.

Daarop besloot ik een Nokia te kopen. Die konden vroeger al amper kapot, dus met ruim tien jaar evolutie al helemaal niet. Ik koos voor een 2330, die ik eindeloos liet vallen. Binnen en buiten: hij vond het prima. 2330 maakte kennis met houten vloeren, met laminaat, met marmoleum, maar ook met stoeptegels, asfalt, kinderkopjes – en met het spoor.

Die laatste toevoeging kwam gisteren, op station Gouda. Een sfeervol stukje Nederland, waar ik rond het middaguur de trein uitstapte. Maar terwijl ik werd begroet door een mager winterzonnetje, begon mijn onhandigheid me parten te spelen. Ik liet de telefoon razendsnel uit mijn handen vallen. Boink. Op het spoor. Met grote ogen keek ik naar het frontje, de batterij, en het derde stukje telefoon dat op de stenen beland was.

Het was zo’n Intercity. De mensen die in de benedenverdieping van de trein zaten, keken me verbaasd aan. Zij waren echter niet de reden dat ik met grote ogen naar beneden keek. Ik zag de grote, stalen wielen al over de kleine stukjes plastic rollen. Dat was het moment waarop ik van mijn 2330 ging houden.

Pas na tien seconden besefte ik dat de trein mijn telefoon nooit zou kunnen raken. Dat was ook het moment waarop de jongen die het ongeval zag gebeuren mij alleraardigst vroeg of hij de telefoon zo even voor me moest oprapen. Verbaasd knikte ik. Blijkbaar zag ik eruit alsof ik moeilijk ter been was, ofwel uiterst vermoeid.

De trein reed weg. De jongen pakte de driedelige Nokia. Ik bedankte hem. Blij dat ik mijn telefoon terughad. Blij dat ik geen vertraging had veroorzaakt. “Wegens een aanrijding met telefoon is er op dit moment geen treinverkeer mogelijk tussen Rotterdam en Utrecht.” Blij dat ik de jongen blij had gemaakt: “Ik heb altijd al eens op het spoor willen staan. En nu kunnen ze me er tenminste geen boete voor geven.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten