30 oktober 2015

Het avondconsult

Het was een vredig bestaan in het paddenstoelenhuis, dat je zo zou kunnen noemen omdat het van een afstandje wel iets weg had van een schimmelplant. Een vierkante stam van bruin baksteen met daarop een platgeslagen piramide van oranje dakpannen. Vanuit de keuken had  je een uitzicht dat Hendrik Marsman waarschijnlijk voor ogen had toen hij dichtte over ‘oneindig laagland’. Denkend aan niets hoorde je voor het prieel beesten brommen, snorren, mekkeren, kukelen en briesen. En binnen, daar had je het rijk alleen als na de schemer de luiken werden gesloten.

In pyjama danste ik door de bakstenen paddenstoel. Ik zong mee met Leonard Cohens Suzanne en met de Cup Song van Anna Kendrick. Ik rammelde wat met plastic bekers op tafel, ik speelde een riedeltje op de piano dat op Für Elise moest lijken en bedacht dat dit genoeg herrie was om een inbreker niet binnen te horen komen. Terwijl er vorig jaar nog was ingebroken in de paddenstoel. En het jaar daarvoor in het huis van een buurman, die daar tegen de grond werd gewerkt en zichzelf vervolgens terugzag in Opsporing Verzocht, nagespeeld door een derderangs acteur.

Abrupt liep ik met mijn sleutel naar de voordeur. En daar zat ze. Door het raampje keek ze me verwilderd aan – en dat was ze ook. Na drieënhalve maand was de kat weer thuis en ik kon niet meer dansen op tafel. Ik liet haar binnen, gaf haar eten, schonk wat melk in en zag hoe ze alles weg schrokte. En toen zag ik nog iets. Een grote open wond, die leek te bewegen. En dat deed-ie ook. Onder de kattenoksel liepen de maden af en aan. Ik stond paf in mijn pyjama.


Ik maakte foto’s. Close-ups van kattenoksels. Maarten reageerde meteen. “Ze heeft antibiotica nodig”, zei de bevriende dierenarts. “Ik leg wel een doosje klaar, naast de voordeur van de praktijk, dan kan je het morgen voor je werk even ophalen.” Het was even stil. “Of je komt nu gewoon even langs, dan kijk ik er gelijk naar.”

Het Albert Heijn-winkelmandje vond ik in een rommelhok in de kelder van de paddenstoel. Op de oude handdoek stond een tekening van Jip en Janneke. De kat lag erbovenop. Ik liep naar de auto en keek op het klokje op het dashboard: 22.35.

De kat mauwde verongelijkt bij elke hobbel. Ik hoorde mezelf tegen het dier praten en verklaarde mezelf voor gek, in mijn pyjamabroek, om half elf ’s avonds met een kat in een cabrio.

Maarten gaf haar druppels en pillen. Brokken en blikvoer. De kat gaf mij kopjes. Bedeesd en voorzichtig. “Elke dag een halve pil is genoeg”, zei Maarten. “De antibioticakuur duurt tien dagen, maar je mag ook de hele verpakking leeg maken. En hier heb je nog wat lekkers voor d’r, daar knapt ze wel van op.”

Ik vroeg Maarten hoe ik hem kon bedanken.

Hij keek me aan. “Zo’n avondconsult alleen al kost een paar honderd euro – en dan heb ik de medicijnen nog niet meegerekend. Maar morgen is het feest in de stad. Geef me maar een biertje op de kermis.”

Door het donker reden de kat en ik terug naar huis. Een radiozender draaide Leonard Cohen en ik zong mee.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten