8 april 2016

Voor Marian

Vandaag ben je jarig. 63 jaar – “Maar ik geef je de helft niet”, zou ik grappen. Jij zou lachen, op de manier die ik van je ken: met heel je gezicht.

Het is al een tijdje geleden dat we elkaar spraken. Drie jaar en twee maanden, om precies te zijn. Je was ziek. Diabetes eerst, toen een vlek op een scan, toen alvleesklierkanker.

Het kerstdiner van 2012 was mijn eerste zonder jou: je voelde je te slecht om mee te eten. Twee weken later mailde je: “Ik val direct met de deur in huis... helaas heb ik geen goed nieuws. Ik heb een tumor van vier centimeter in mijn alvleesklier zitten, die voor 99,9% kwaadaardig is.” Twee dagen later mailde je dat een operatie niet meer mogelijk was. En dat ik altijd welkom was als ik langs wilde komen. Dat deed ik.

Het is gewoon kut, zeg je. En dan: “Tegen sommige mensen zeg ik dat het vervelend is. Of stom. Maar tegen jou zeg ik het gewoon zo.”

Het is 12 januari en we zitten op de bank. Jij met je rug naar het raam, ik met mijn rug naar de muur. Ik kom zelfgemaakte hutspot brengen, en de vingerpoppen van Sam en Julia van het muizenhuis die je zo leuk vindt. Je bent er blij mee. 

Ik heb je ruim een maand niet gezien. Ik heb je nooit eerder met een deken om je heen zittend op de bank gezien. Je benen opgetrokken, je armen eromheen. Helemaal jezelf. 

Je vertelt over de ziekenhuisbezoeken. Over de pijn. Die is nu minder, want je hebt morfinepillen gekregen van de dokter. “Dat zijn toch wel lekkere snoepjes”, grap je. 

Het gesprek is met humor doorspekt. En toch rolt er dan die traan over mijn wang. En nog een. Ik krijg een tissue aangereikt. Er staat een hele doos op tafel. Speciaal voor iedereen die hier op de bank zit, met zijn rug naar de muur. Voor iedereen die hier speciaal voor jou komt. 

Het is 23 januari en je zit op bed. 

Daar stopt het verhaal waar ik drie jaar geleden aan begon. Ik heb het nooit afgemaakt. Vandaag probeer ik het opnieuw. Want een verjaardag verdient een cadeautje.

Het is 23 januari en je zit op bed. Dat staat in de woonkamer, in de aanbouw, in de zon. Alles wat ik nog weet van die middag is dat ik niet te lang kan blijven. Ik word verwacht op een vergadering op mijn werk. Nu denk ik: had ik maar gebleven. Want wat is werk? En wat is leven? 

Het is 8 februari en je ligt op bed. De morfinepillen zijn inmiddels vervangen door een morfine-infuus. Toch zie ik hoe moeilijk alles is, hoe moeizaam alles gaat. Ik kom bij je op bed zitten. Met mijn laptop op schoot, want ik wil je iets laten zien. Dat ik vorige week zonder vallen van een blauwe piste ben geskied – en daar ben ik waanzinnig trots op. Je kijkt mee, en jij bent ook trots. Maar ik zie ergens een schaduw, je emoties zijn afgevlakt. Je bent moe. 

Papa en mama hebben gezegd dat ik niet te lang mag blijven, ze willen niet dat ik je tot last ben. Als ik de film heb laten zien en mijn kop thee leeg is kondig ik mijn vertrek aan. Je vraagt: “Ga je nu al naar huis?” En dan: “Je ouders hebben zeker gezegd dat je niet te lang mag blijven? Maar ik ben hier nog altijd de baas, hoor! En van mij mag je gewoon blijven!” Je bent nog even gevat als altijd.

Het is 13 februari als ik de e-mail lees. Het is iets over vieren, en ik kan niet stoppen naar mijn computerscherm te staren. Mijn collega vraagt wat er aan de hand is. “Mijn tante is overleden”, mompel ik. Ik weet niet wat ik verder tegen hem moet zeggen.  

Het is 8 april, drie jaar later, en ik zit op de bank met mijn rug naar de muur. Ik had je graag dit huis willen laten zien. Mijn huis. Ik denk dat je het mooi had gevonden. Net zoals ik de gedichten mooi vind, die je zelf voor me verzamelde in een zelf gebonden boek. Elk gedicht gaat opeens over jou. En toch deed dit me het meest aan je denken. Aan je humor en je gekkigheid. Aan je geintjes en je luchtigheid.

De mus

Tjielp tjielp – tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp – tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp

Tjielp
etc.

Jan Hanlo

Ik mis je. Je wordt gemist.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten